Terugblik op symposium over losmaking van predikanten

De losmaking van een predikant is een ingrijpende gebeurtenis voor de predikant, voor zijn gezin én voor de gemeente waarmee hij verbonden was. Predikanten kunnen zich ‘aan de kant gezet’ voelen, terwijl gemeenten soms te maken krijgen met spanningen of zelfs verdeeldheid. De kerkordelijke weg om tot een losmaking te komen is lang en ingewikkeld. Op vrijdag 20 juni organiseerde het Centrum voor religie en recht, in samenwerking met onder andere de Theologische Universiteit Apeldoorn en de RMU, hierover een symposium met als thema: ‘Losmaking van een predikant: impact, praktijk en reflectie’.

Van oorsprong is het begrip ‘losmaking’ een neutrale term: ook een predikant die een beroep aanneemt, wordt ‘losgemaakt’ van zijn gemeente. Kerkrechtelijk is dat nog steeds het geval, maar in de praktijk krijgt het woord vaak een negatieve lading en dat bleek in alle aanwezige kerken zo te zijn.

Kerkrechtelijke tradities

Vanuit verschillende kerkrechtelijke tradities werd uiteengezet hoe het proces van losmaking verloopt. Hierbij is grofweg onderscheid tussen het Dordtse model en het Hervormde model. Binnen het hervormd kerkrecht – zoals dat geldt in de PKN en HHK – zijn onder andere het breed moderamen (dagelijks bestuur) van de classicale vergadering, de visitatoren-classicaal en generaal en een commissie voor de ambtsontheffing betrokken. De sleutelrol ligt bij de visitatoren. Zij spreken met predikant en kerkenraad, en luisteren ook naar de gemeente. Op basis van hun bevindingen kan een losmakingstraject worden gestart. Zorgvuldigheid is van groot belang in dit proces. Zowel aan deskundigen als deskundigheid blijkt het echter vaak te ontbreken. Kerken kunnen hierin van elkaar leren.

Prof. mr. dr. W.A. Zondag is bijzonder hoogleraar Kerk, Recht en Samenleving aan de TUA. Deze leerstoel is ingesteld door de RMU. Prof. mr. dr. W.A. Zondag sprak over de Dordtse Kerkorde. Hij gaf aan dat, óók in het geval er duidelijk schuld aan de zijde van de predikant is, een losmaking de voorkeur verdient boven afzetting. In verschillende afzettingszaken (waarvan hij de dossiers heeft bestudeerd) waren de gedragingen van de predikant niet persé afzettingswaardig.

In de Dordtse Kerkorde – die met name gevolgd wordt door de (oud) GG (in Ned) en de CGK – is over de losmaking bepaald dat een predikant kan worden losgemaakt als de kerkenraad hem niet meer kan onderhouden of als sprake is van een ‘zeer uitzonderlijke situatie waardoor een predikant niet meer met stichting in zijn gemeente kan dienen’ (art. 11 DKO). Hoewel ook een predikant schuld kan hebben aan de oorzaak van de losmaking gaat het hier niet om een tuchtmaatregel. De losmaking vind plaats (zo mogelijk op gezamenlijk verzoek van predikant en kerkenraad) door de classis na advisering door de deputaten ‘art. 48’. De losgemaakte predikant behoudt zijn titel en waardigheid en is beroepbaar binnen het kerkverband. Bij de CGK is er een termijn aan de beroepbaarstelling verbonden, te weten drie jaar tenzij de leeftijd van 62 jaar is bereikt. In de NGK beslist de Landelijke Commissie Kerkelijke Adviezen over de beroepbaarstelling van de predikant (art. 2.5 van de landelijke regeling B.12). Na de losmaking heeft de predikant recht op een wachtgeld. In de (oud) GG (in Ned) is het de classis die de hoogte en de duur van het wachtgeld bepaald. Dit wachtgeld komt ten laste van de gemeente waaraan de predikant verbonden was. In de CGK (en de NGK) is er een landelijke regeling waarin duur en hoogte van het wachtgeld zijn geregeld. De duur van de uitkering varieert van 6 maanden tot 36 maanden, afhankelijk van leeftijd en duur diensttijd.

In de afgelopen tien jaar hebben in de GG (in Ned) drie losmakingen plaatsgevonden. De precieze toedracht blijft in de nieuwsberichten onbekend. De drie predikanten aanvaarden vrij snel na de losmaking een ontvangen beroep naar een andere gemeente.

Gemis

De spreker (W.A. Zondag) vindt het een gemis dat in de (oud) GG (in Ned) geen landelijke regeling inzake losmaking bestaat. De predikant is daarin geheel afhankelijk van hetgeen door de classis wordt aangeboden. Het ontbreken van een dergelijke regeling maakt het eigen kerkrecht op dit punt ‘zwak’ ten opzichte van een mogelijk ingrijpen door de burgerlijke rechter.

Verschil CGK- en GG-versie DKO

Tijdens de discussie werd opgemerkt (door dr. S. Post) dat er een opvallend verschil tussen de CGK-versie en de GG- versie van de DKO bestaat. In de CGK-versie moet de kerkenraad toestemming vragen aan de classis, terwijl in de GG-versie de losmaking een besluit van de classis is.

De spreker (W.A. Zondag) gaf aan dat óók in het geval er duidelijk schuld aan de zijde van de predikant is, een losmaking de voorkeur verdient boven afzetting. In verschillende afzettingszaken (waarvan hij de dossiers heeft bestudeerd) waren de gedragingen van de predikant niet persé afzettingswaardig. Een bepaling als in de CGK ‘Als de tuchtmaatregel der schorsing verdiend is, mag losmaking niet plaatsvinden’ (1934) zou om die reden wel mogen worden heroverwogen.

Volg ons op Instagram voor inspiratie tijdens je koffiepauze.

Volg ons: rmu.nu